Ontslag op staande voet is een paardenmiddel die (veelal door de werkgever) wordt ingezet om tot een onmiddellijke beëindiging van het dienstverband over te gaan. Als werknemer beschik je eveneens over de mogelijkheid om ontslag op staande voet te nemen, indien je werkgever jou daarvoor (een) dringende reden(en) geeft. Het is van belang om daarbij een goede afweging te maken van je rechtspositie als werknemer. Immers, onder meer je aanspraak op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet staat op het spel.

In het arrest van het hof Den Bosch van 3 januari jl., pakte het goed uit voor de werknemer, die we gemakshalve Jan noemen. Jan was in 2009 in dienst getreden bij een onderneming die zich bezig houdt met de verkoop van softwarelicenties.
In april 2016 raakt Jan arbeidsongeschikt en ondergaat daarvoor de nodige behandelingen. Naast de arbeidsongeschiktheid van Jan, speelt er eveneens een arbeidsconflict. De periode die volgt kenmerkt zich door meerdere aanvragen van Jan om een deskundigenoordeel van het UWV over het verloop van de re-integratie, kort geding procedures wegens het gegeven dat de werkgever het loon van Jan (onterecht) inhoudt en onderlinge twist over de vraag hoe men nu moest handelen in het kader van de re-integratie.
De werkgever doet het deskundigenoordeel van het UWV af als ‘een bagger document, van weinig waarde, inhoudelijk slecht en sowieso niet bindend’. De werkgever stelt dan ook dat Jan aan de aanwijzingen van de werkgever gehoor dient te geven, bij gebreke waarvan een ontslag op staande voet kan volgen wegens het niet meewerken aan zijn re-integratie.
Het handelen van zijn werkgever gaat zo ver dat Jan op 30 januari 2018 zelf ontslag op staande voet neemt. Vervolgens verzoekt Jan bij de kantonrechter onder meer om de gefixeerde schadevergoeding, de transitievergoeding, resterende vakantietoeslag, eindejaarsuitkering over 2015 en de gemaakte kosten voor het verkrijgen van een deskundigenoordeel. De werkgever betwist nagenoeg alle door Jan gestelde vorderingen.
De kantonrechter oordeelt dat er sprake is van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van de werkgever, in welk handelen Jan terecht een dringende reden heeft gezien om tot opzegging van de arbeidsovereenkomst over te gaan. De gefixeerde schadevergoeding, de transitievergoeding, eindejaarsuitkering en onder meer de kosten voor het verkrijgen van een deskundigenoordeel, dienen dan ook aan Jan te worden voldaan.
In hoger beroep herhaalt de werkgever zijn standpunten, waarbij de werkgever opmerkt dat de vordering eindejaarsuitkering over 2015 voor afwijzing gereed ligt. Immers, de financiële situatie van de werkgever in 2015, laat een dergelijke uitkering niet toe! Met een beroep op artikel 7:619 BW, geeft Jan vervolgens aan dat het aan de werkgever is om stukken ter onderbouwing van haar standpunt ten aanzien van de eindejaarsuitkering te overleggen.
Het hof geeft dan ook opdracht aan de werkgever om deze stukken aan te leveren zodat Jan kan controleren of de financiële situatie van het bedrijf een dergelijke uitkering toelaat. Het hof oordeelt ten aanzien van onder meer de gevorderde transitievergoeding, de gefixeerde schadevergoeding en de vergoeding voor de gemaakte kosten voor het verkrijgen van een deskundigenoordeel dat deze vorderingen aan Jan kunnen worden toegewezen.
Deze (tussen)uitspraak laat onder meer zien hoe belangrijk het is voor de werkgever om het re-integratietraject goed vorm te geven. Enerzijds om niet geconfronteerd te worden met sancties van het UWV en extra kostenposten als bijvoorbeeld de transitievergoeding en de gefixeerde schadevergoeding, alsmede anderzijds om het herstel van de werknemer te bevorderen zodat de werknemer des te sneller zijn werkzaamheden weer kan oppakken.
Graag verwijs ik voor de uitspraak naar het arrest van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch d.d. 3 januari 2019. Wil je meer weten over dit onderwerp? Neem dan vrijblijvend contact op met één van onze arbeidsrechtspecialisten.