Vrijdag d.d. 30 maart jl. heeft de Hoge Raad arrest (ECLI:NL:HR:2018:484) gewezen over vergoedingsperikelen bij een door de werkgever (terecht) gegeven ontslag op staande voet.

Het geschil
Een ontslag op staande voet vereist een zogenoemde dringende reden, ten gevolge waarvan de werkgever (maar ook de werknemer) onverwijld de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst kan opzeggen, onder gelijktijdige mededeling van de dringende reden.
Artikel 7:673 lid 7 sub c BW benoemt dat een transitievergoeding niet verschuldigd is wanneer beëindiging van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van werknemer.
Een zogenoemde dringende reden is niet onlosmakelijk verbonden aan verwijtbaarheid van de werknemer. Denk hierbij aan de werknemer die een stoel gooit naar de bedrijfsarts, van welke werknemer komt vast te staan dat de werknemer overspannen is (HR d.d. 3 maart 1989, NJ 1989/549). In dat geval was geen sprake van verwijtbaarheid aan de zijde van de werknemer, maar desondanks een dringede reden aanwezig voor ontslag op staande voet.
Het arrest van de Hoge Raad d.d. 30 maart jl., ziet op de werknemer die – na eerst daartoe in 2015 een waarschuwing te hebben ontvangen – vervolgens in maart 2016 wederom in strijd met de regeling alcohol- en drugsbeleid onder invloed van alcohol op zijn werk verschijnt. Voor de werkgever vormde dit aanleiding om tot ontslag op staande voet over te gaan.
De werknemer wendt zich vervolgens tot de kantonrechter met het verzoek het ontslag te vernietigen alsmede om wedertewerkstelling en betaling van loon, dan wel toekenning van een transitievergoeding ter hoogte van € 41.215,- vermeerderd met de billijke vergoeding ter hoogte van € 40.000,-.
De kantonrechter wijst de verzoeken van de werknemer af, nu er sprake is van een dringende reden en van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van werknemer, welke uitspraak door het hof in hoger beroep wordt bekrachtigd.
De werknemer laat het hier echter niet bij zitten en klaagt bij de Hoge Raad onder meer dat het hof in hoger beroep procedureel een ‘steekje’ heeft laten vallen en door het hof in haar arrest niets is overwogen over de verwijtbaarheid en de aanspraak op transitievergoeding.
De Hoge Raad oordeelt dat de klachten gegrond zijn alsmede doel treffen en verwijst de zaak (terug) naar het hof ter verdere behandeling en beslissing. De Hoge Raad overweegt ten aanzien van de transitievergoeding dat bij een ontslag op staande voet, het verschuldigd zijn van een transitievergoedig niet automatisch is uitgesloten.
Terecht wordt in de literatuur de opmerking geplaatst dat in de praktijk bij een ontslag op staande voet, de (ernstige) verwijtbaarheid van de werknemer veelal een gegeven is. Het arrest van de Hoge Raad bevestigt echter dat ingeval zich een dringende reden voor een ontslag op staande voet voordoet, er mogelijk geen ernstige verwijtbaarheid aanwezig is.
Het is daarom van belang in dergelijke situaties acht te (blijven) slaan op het element ernstige verwijtbaarheid.